maandag 23 april 2018

Een plekje geven

“Hoe gaat het nu met jullie?” Terwijl ik me warm aan de eerste zonnestralen van het jaar, kijk ik samen met een vader naar onze zoons en hun klasgenootjes, die samen spelen in ons hofje. “Hebben jullie het een beetje achter je kunnen laten?”, verduidelijkt hij zijn vraag.

Ik denk aan de grafsteen die we twee weken geleden hebben uitgezocht. Een versteende boomstam, blauwe kiezels, een bronzen plaatje… Aan de emoties tijdens het uitzoeken van ‘een kindergrafsteen’. Ik denk aan de verbondenheid die ik voelde toen ik langs de babygrafjes op het kerkhof was gelopen. Grafjes van 30, 40, soms 50 jaar oud. De voelbare pijn die uit elke steen sprak. De pijn waarvan we nu pas de diepte kennen, nu ons zoontje er echt niet meer is. Een pijn die je niet zomaar 'achter je laat'.

Het is precies een jaar geleden dat we hoorden dat hij zou sterven. Terwijl alles om ons heen in bloei kwam, de natuur in het teken van nieuw leven stond, naderden wij het afscheid van ons ongeboren kind. Er waren momenten waarop mijn verdriet het zonlicht niet kon verdragen; het onmogelijk leek om de kinderen naar binnen te roepen en buren onder ogen te komen. En momenten waarin we konden genieten van de schopjes, het contact met Tobias, mijn groeiende buik en de openhartige gesprekken die mijn buik uitlokte.

Het echte rouwen, de pijn van een lege buik, het missen van het kind waar ik me zo verbonden mee voelde, kwam pas na de bevalling, misschien zelfs na de begrafenis. De stapels post die we dagelijks kregen voelden als warme zonnestralen in een donkere nacht. In een cocon van verdriet had ik twee weken later in Luca’s klas gestaan. “Je bént er weer” zei één van de moeders weken, misschien zelfs maanden, later. “Je gezicht is weer open, ik zag het al aan je”. Het ontroerde me. Ze had me gezíen toen ik geen behoefte had aan contact. En ze zag me nu ik dat wel weer had.

Die eerste periode bestond mijn leven uit dagen waarin ik studeerde, werkte, en alles bizar ‘normaal’ leek. En vrije dagen, waarin het verdriet me in golven kon overvallen. In januari kreeg ik fysiek weer meer energie, ging ik opeens veel meer werken, en kwam ik er heel snel achter dat dat niet ging. Als je verdriet niet voldoende ruimte geeft, neemt het de ruimte wel. Het begon door te sijpelen in mijn studie, beheerste mijn supervisie en kostte al mijn vrije tijd. Ik realiseerde me dat ik het verdriet een plek moest geven. Niet een plekje in mijn geheugen, maar in mijn dagelijks leven. Ruimte in mijn agenda, tijd om stil te staan, vaste momenten om terug te kijken en mijn gevoelens de ruimte te geven. Zoals afgelopen zondag, toen ik door mijn tranen heen een deel van de kaartjes terug las. Of gisteravond, toen ik de foto's van de bevalling bekeek en weer even de verwondering, liefde en trots voelde die we hadden gevoeld. De roes waarin we voor even vergaten dat dit baby'tje diezelfde week moest worden begraven.

“Eigenlijk gaat het best goed” antwoord ik. “Ik heb m’n ritme weer gevonden, heb mijn week nu anders ingedeeld en zelfs een aantal nieuwe aanmeldingen verwezen omdat ik ‘vol’ zit… Het verdriet blijft natuurlijk... maar we maken er nu voldoende tijd voor, en dat helpt.” “Dus jullie hebben het wel een beetje een plekje kunnen geven?” vraagt hij. “Ja, eigenlijk wel...” Even raak ik het hartje aan dat aan mijn ketting hangt, en dan richt ik mijn aandacht weer naar buiten. “En hoe gaat het nu met jullie?”

Geen opmerkingen:

"We hebben wel verloren, maar we zijn het niet!"

Het was enkele minuten voor 2020 toen Claudia de Breij het glas hief tijdens haar oudejaarsconference. "Proost op de verliezers..."...