dinsdag 20 november 2018

"Want de allermooiste bloemen groeien vlak langs het ravijn"


‘Ik voel hem helemaal niet’ realiseer ik me ineens. Ik sta te strijken in de nieuwe babykamer, een mooi moment om even mijn gedachten de vrije loop te laten, en ineens vraag ik me af wanneer ik de baby voor het laatst heb gevoeld. “Je moet hem vijf keer per dag voelen bewegen" had de verloskundige gezegd. "En als de bewegingen minder worden, of zachter dan je gewend bent, moet je bellen." Ik ben 39 weken zwanger, en nu het stof van de verhuizing begint neer te dalen, neemt mijn onrust weer toe. “Het is niet eens angst of paniek,” legde ik vorige week nog aan de verloskundige uit, “maar meer een besef van het enorme verdriet dat ons te wachten staat als dit kindje het ook niet redt. Ik word al depressief bij de gedachte..." De beschermende overtuiging 'dat overkomt ons niet' werkt gewoon niet meer. "Je bent een ervaring rijker en een illusie armer" zei de verloskundige begripvol. 

Uit de echo die volgde bleek dat ons kindje weer helemaal in stuit was gaan liggen – wat de toegenomen harde buiken en het ‘minder leven voelen’ verklaarde. Er volgde een uitwendige versie en om me helemaal gerust te stellen mocht ik naar het ziekenhuis voor een CTG. Met twee banden om mijn buik lag ik even later naar een schermpje te staren met daarop de hartslag van onze baby. Harmen was ondertussen ons oude huis aan het overdragen. Een tijdschrift bood wat afleiding, maar net toen ik keek daalde de hartslag héél even naar 80, om daarna weer rond de 140 uit te komen. Vanwege dit “dipje” - wat waarschijnlijk "niks was" - mocht ik vrijdag terugkomen voor nog een CTG. En na een vlekkeloze CTG én een goed gesprek met de arts, waren we gerustgesteld het weekend ingegaan. 

Maar nu ik hier sta te strijken en geen enkel teken van leven voel, voel ik de onrust weer toenemen. Zacht duw ik op mijn buik. Niks. “Volgende keer meteen bellen hè?” had de verloskundige gezegd. "Het is logisch dat je je zorgen maakt en daar moet je echt niet meer blijven rondlopen." Zal ik bellen? Ik duw nog eens op mijn buik, en voel mijn buik aan de andere kant wat opbollen. ‘Hij leeft niet meer’ schiet het door mijn hoofd. ‘Hij is gewoon aan het slapen’ zeg ik streng tegen mezelf. ‘Waarom zou ik bellen?' vraag ik me af. 'Als hij echt niet meer leeft, is het toch al te laat' . Ik probeer de komende periode voor me te zien en word overspoeld door machteloosheid, wanhoop, verdriet… 

Ik denk aan de moeders die dit echt hebben meegemaakt: wier baby gewoon zomaar was gestopt met leven na een verder zorgeloze zwangerschap. Ik denk aan Marije Kaptein, die twee baby’s op rij heeft moeten begraven. 'Men lijdt het meest onder het lijden dat men vreest' probeer ik mezelf wijs te maken, maar ik weet dat dat niet waar is. Het gemis van Tobias heeft veel meer pijn gedaan, en een veel grotere impact op ons leven, dan ik me ooit had kunnen voorstellen. Zelfs in de weken waarin ik wist dat hij zou overlijden, na een gesprek met 'ervaringsdeskundigen', dacht ik dat het voor ons vast minder erg zou zijn. We wisten het toch al? Maar zo werkt het dus niet... 

Ik besluit nog een half uur te wachten en strijk stoïcijns verder, wat afleiding zoekend op de radio. En dan, heel zacht, voel ik een schopje. Ik leg m’n hand op m’n buik en voel er nog één. ‘Hij leeft nog!' Als ik de laatste babykleertjes strijk, word ik me ineens bewust van de woorden van Veldhuis en Kemper die uit de radio klinken.

“Want de allermooiste bloemen groeien vlak langs het ravijn. 
En om die te kunnen plukken, moet je durven bang te zijn."


Fotocredits: Inge Bird | By Birdy Photography



zaterdag 7 juli 2018

Niets is moeilijker dan laten gaan. De toekomst, het verleden.

Terwijl ik in mezelf gekeerd het weggetje indraai en langzaam de kerk passeer, doemen auto’s, fietsers en ouders voor me op. Een snelle blik op de klok bevestigt mijn vermoeden: de school gaat zo uit. Het meest onhandige moment om naar het grafje te gaan. Maar het grafje trekt, nu ik zo dichtbij ben, en omkeren is nu onmogelijk, dus parkeer ik mijn auto op de enige beschikbare plek. Met gebogen hoofd duik ik het paadje naar het kerkhof in. De hoge groene heg aan de linkerkant en de muur van het mortuarium aan de rechterkant zorgen voor een serene rust. En met elke trede van het kleine trappetje naar het kerkhof, krijg ik meer zicht op het grafje, de laatste van zeven babygrafjes die de verder nog lege grasstrook aan de linkerkant van het pad vullen. Ik kijk naar het gras, en het kiezelpad, en zie voor me hoe de kring van familie en vrienden daar stond. En dan kijk ik naar het grafje. Daar, onder de plantjes met paarse bloemetjes, de bloemen die het naambordje overwoekeren, de knuffelberen, symbolische cadeautjes en een hartje van schelpjes, onder de zwarte aarde ligt het lichaampje van Tobias. In dat mooi beklede kistje. Ik denk aan de dag dat ik het in de aarde zag zakken. De scheppen grond die er door Luca, Lisa, Harmen, mijzelf en onze dierbaren op werden geschept. Aan hoe ik met mijn blik het kistje probeerde vast te houden, tot er niets meer van te zien was.

Als ik hier ben, voel ik rust. Ik ben in verbinding met mijn gevoel, met Tobias, en ben me buitengewoon bewust van mijn lege buik, de plek waar Tobias al die tijd heeft geleefd. Waar letterlijk een wond achterbleef na zijn overlijden. Maar vandaag is die plek niet leeg. Gisteren werd het bevestigd met een echo: er groeit weer nieuw leven. “Je krijgt een broertje” zeg ik in gedachten tegen Tobias. Het duurt even voor ik er verbaasd achteraan denk “of een zusje natuurlijk”. Ik ben nog maar 8 weken zwanger, maar weet ineens heel zeker: het is een jongen.

Al twee dagen na de positieve test hadden we Luca en Lisa verteld dat er ‘misschien weer een baby in mama’s buik kwam’. “Een échte?! Eéntje die lééft?!” had Lisa verrukt geroepen. “Dat weten we nog niet”, hadden we in alle eerlijkheid geantwoord. Onze vreugde over de positieve test had vrijwel direct plaats gemaakt voor onrust en angst. Waar hadden we ooit de moed vandaan gehaald om dit weer aan te durven…? Wat als…? “Eerst maar eens afwachten of er een hartje klopt ”, zeiden we tegen elkaar, want inmiddels wisten we dat ook dát niet vanzelfsprekend was.   

De eerste echo kregen we met acht weken, en na een paar ijzingwekkende momenten zagen we eindelijk een hartje kloppen. Toch gaf dat niet de rust waarop we gehoopt hadden. Wat moeilijk om een hartje op het echoscherm te zien en verder helemaal niks te weten, geen enkel teken te hebben van hoe het nu verder zal gaan. Natuurlijk konden we een NIPT-test laten doen. Die zou ofwel een syndroom uitsluiten (met 99,9 % zekerheid – 0,9 % meer dan we sowieso hadden), of aantonen dat er 24% kans was op trisomie 18 - andere afwijkingen even buiten beschouwing latend. Een vruchtwaterpunctie (met kans op een miskraam) zou vervolgens een chromosoomafwijking moeten bevestigen of uitsluiten. We waren er snel over uit: dat wilden we niet. Zonder die tests was het al spannend genoeg. Ik zocht tussen de spullen van Tobias naar dat ene kaartje met die mooie spreuk – en hing hem op in onze keuken: “Hoop is een lichtje in je hart, dat vandaag moed geeft en morgen kracht.”

De eerste drie maanden waren vooral een kwestie van overleven. Een weg vinden om mijn werk en studie te blijven doen ondanks de misselijkheid, vermoeidheid en warrigheid, en voor lief nemen dat alles weer even op een laag pitje stond. Deze keer zonder de overtuiging dat het allemaal de moeite waard was. Echter werd steeds duidelijker dat deze zwangerschap anders was dan die van Tobias. Het was veel minder zwaar, minder ingrijpend, en dat gaf steeds een beetje meer vertrouwen in een goede afloop. Na een zeer uitgebreide en geruststellende echo bij 14 weken, die in feite een soort vervroegde 20wekenecho was, groeide dat vertrouwen verder, samen met mijn energie. Maar nu de uitgebreide 20wekenecho nadert – de GUO in het WKZ – neemt de spanning weer toe. Hoe verder in de zwangerschap ik ben, hoe verstikkender de gedachte dat er toch iets mis kan zijn.

Gelukkig geven de kinderen geregeld het vertrouwen dat bij mij soms ontbreekt. "Ik denk wel dat de baby gaat leven, want dat zou zó leuk zijn!" zei Lisa toen we vertelden dat er echt een baby in mama's buik groeide. En een paar dagen later wist ze het zeker: de baby zou blijven leven. "Wat fijn dat je dat denkt" zei ik. "Nee, ik dénk het niet, ik wéét het in mijn hoofd." Luca was wat kritischer en zei: "Dat zei je bij Tobias ook." Maar inmiddels is ook hij ervan overtuigd dat het goed gaat deze keer. Vandaag zei hij: "Ik denk wel dat hij blijft leven, weet je waarom? Anders moeten we nóg een grafje maken. Dat kan toch niet!"

Meer dan ooit leer ik deze zwangerschap met de dag te leven. "Herinner je gisteren, droom van morgen, maar leef vandaag", las ik ergens. En pieker ik teveel, dan luister ik 'Vandaag' van Kinga Bán. Een prachtig lied van een onwijs inspirerende zangeres en moeder, die al jaren terminaal ziek is en daar ongelooflijk knap mee om gaat. Momenteel is haar situatie heel zorgelijk; reden te meer om haar lied (en naam) hier te delen.

maandag 23 april 2018

Een plekje geven

“Hoe gaat het nu met jullie?” Terwijl ik me warm aan de eerste zonnestralen van het jaar, kijk ik samen met een vader naar onze zoons en hun klasgenootjes, die samen spelen in ons hofje. “Hebben jullie het een beetje achter je kunnen laten?”, verduidelijkt hij zijn vraag.

Ik denk aan de grafsteen die we twee weken geleden hebben uitgezocht. Een versteende boomstam, blauwe kiezels, een bronzen plaatje… Aan de emoties tijdens het uitzoeken van ‘een kindergrafsteen’. Ik denk aan de verbondenheid die ik voelde toen ik langs de babygrafjes op het kerkhof was gelopen. Grafjes van 30, 40, soms 50 jaar oud. De voelbare pijn die uit elke steen sprak. De pijn waarvan we nu pas de diepte kennen, nu ons zoontje er echt niet meer is. Een pijn die je niet zomaar 'achter je laat'.

Het is precies een jaar geleden dat we hoorden dat hij zou sterven. Terwijl alles om ons heen in bloei kwam, de natuur in het teken van nieuw leven stond, naderden wij het afscheid van ons ongeboren kind. Er waren momenten waarop mijn verdriet het zonlicht niet kon verdragen; het onmogelijk leek om de kinderen naar binnen te roepen en buren onder ogen te komen. En momenten waarin we konden genieten van de schopjes, het contact met Tobias, mijn groeiende buik en de openhartige gesprekken die mijn buik uitlokte.

Het echte rouwen, de pijn van een lege buik, het missen van het kind waar ik me zo verbonden mee voelde, kwam pas na de bevalling, misschien zelfs na de begrafenis. De stapels post die we dagelijks kregen voelden als warme zonnestralen in een donkere nacht. In een cocon van verdriet had ik twee weken later in Luca’s klas gestaan. “Je bént er weer” zei één van de moeders weken, misschien zelfs maanden, later. “Je gezicht is weer open, ik zag het al aan je”. Het ontroerde me. Ze had me gezíen toen ik geen behoefte had aan contact. En ze zag me nu ik dat wel weer had.

Die eerste periode bestond mijn leven uit dagen waarin ik studeerde, werkte, en alles bizar ‘normaal’ leek. En vrije dagen, waarin het verdriet me in golven kon overvallen. In januari kreeg ik fysiek weer meer energie, ging ik opeens veel meer werken, en kwam ik er heel snel achter dat dat niet ging. Als je verdriet niet voldoende ruimte geeft, neemt het de ruimte wel. Het begon door te sijpelen in mijn studie, beheerste mijn supervisie en kostte al mijn vrije tijd. Ik realiseerde me dat ik het verdriet een plek moest geven. Niet een plekje in mijn geheugen, maar in mijn dagelijks leven. Ruimte in mijn agenda, tijd om stil te staan, vaste momenten om terug te kijken en mijn gevoelens de ruimte te geven. Zoals afgelopen zondag, toen ik door mijn tranen heen een deel van de kaartjes terug las. Of gisteravond, toen ik de foto's van de bevalling bekeek en weer even de verwondering, liefde en trots voelde die we hadden gevoeld. De roes waarin we voor even vergaten dat dit baby'tje diezelfde week moest worden begraven.

“Eigenlijk gaat het best goed” antwoord ik. “Ik heb m’n ritme weer gevonden, heb mijn week nu anders ingedeeld en zelfs een aantal nieuwe aanmeldingen verwezen omdat ik ‘vol’ zit… Het verdriet blijft natuurlijk... maar we maken er nu voldoende tijd voor, en dat helpt.” “Dus jullie hebben het wel een beetje een plekje kunnen geven?” vraagt hij. “Ja, eigenlijk wel...” Even raak ik het hartje aan dat aan mijn ketting hangt, en dan richt ik mijn aandacht weer naar buiten. “En hoe gaat het nu met jullie?”

"We hebben wel verloren, maar we zijn het niet!"

Het was enkele minuten voor 2020 toen Claudia de Breij het glas hief tijdens haar oudejaarsconference. "Proost op de verliezers..."...